Archives for May, 2013
Het huilen van duizenden
Hoe vaak zal ik de alarmtelefoon nog neerleggen en huilen?
Omdat ik weet dat ik iemand voor het laatst gesproken heb?
Hij heeft me twee keer gebeld vandaag. Ik weet zijn voornaam, hij de mijne. Hij is zo jong dat hij mijn zoon had kunnen zijn. Ik hoor de angst en de twijfel in zijn vragen. En ik geef antwoord.
Burgers mogen helpen bij jacht op vluchtelingen – Joke Kaviaar
Bij de klopjacht op zogenaamde illegalen wordt de laatste tijd zonder schroom via Burgernet de assistentie ingeroepen van burgers. De collaborateurs van gisteren zijn de helden van vandaag.
Wie zijn eigenlijk die burgers?
Deze burgers zijn onder ons, het zijn mensen die onder ons wonen, werken, leven. Het zijn onze buren, onze collega’s, die zijn aangesloten zijn op het zogenaamd Burgernet netwerk. Een netwerk dat pretendeert er te zijn voor ons aller veiligheid, om zoekgeraakte kinderen en verwarde ouderen terug te vinden, gevaarlijke overvallers in de kraag te vatten. Welke burger wil dat nu niet?
Teeven ontleed: tactiekanalyse van zijn brief aan de Tweede Kamer
Sinds het begin van de hongerstakingen in de detentiecentra, op 1 mei in DC Schiphol, brengt het Ministerie van Veiligheid en Justitie met enige regelmaat ‘informatie’ naar buiten. De tendens is steeds dezelfde: gebeurtenissen worden ontkend, de protesten worden geminimaliseerd.
Na de verschijning van vertrouwensarts Elcke Bonsen in Nieuwsuur op 18 mei waarin zij vertelt over haar eigen observaties en getuigenissen uit detentiecentrum Rotterdam, voorzag staatssecretaris Teeven dat een enkel persbericht wellicht niet voldoende zou zijn. Vooruitlopend op Kamervragen schreef hij op 21 mei 2013 een brief aan de Tweede Kamer.
In deze analyse wordt de betreffende brief onder de loep genomen: welke tactieken hanteert Teeven in een poging de ontstane onrust weer onder controle te krijgen, op welke punten bevestigt zijn brief onweerlegbaar de observaties van mw. Bonsen en hoe probeert de staatssecretaris door onvolledige informatie of herformulering een ander beeld te schetsen van de gebeurtenissen in detentiecentrum Rotterdam?
Het begint al in de opening van de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, als Teeven het heeft over de ‘vermeende misstanden’. Door de misstanden te benoemen als ‘vermeend’ – in plaats van bijvoorbeeld ‘genoemd’, hetgeen neutraler zou zijn – laat de staatssecretaris weinig ruimte voor het eigen beoordelingsvermogen van de Kamerleden. De impliciete boodschap in het woord ‘vermeend’ is: we dachten misschien even dat er iets aan de hand was, maar dat blijkt niet het geval. Zonder de Kamerleden de ruimte te geven om zijn bevindingen in de brief naast de bevindingen van mw Bonsen te leggen, stelt Teeven al bij voorbaat dat de misstanden die door mw Bonsen naar voren gebracht worden ‘niet waar’ zijn.
In diezelfde openende alinea spreekt Teeven van de ‘ernstige verwijten’ die mw. Bonsen in Nieuwsuur maakt. Maakte mw. Bonsen ernstige verwijten aan het adres van het Ministerie of bracht ze haar observaties naar buiten? Teeven meet zichzelf hier een slachtofferrol aan en plaatst daarmee de arts in een aanvallende rol, terwijl mw. Bonsen reageert op de aanvallende houding van asielbeleidsmakers en -uitvoerders naar de vluchtelingen in DC Rotterdam toe.
In het eerste punt spreekt de staatssecretaris van ‘een afgewezen asielzoeker’. Hij gaat daarmee voorbij aan het feit dat de groep honger- en dorststakende vluchtelingen in DC Rotterdam voor het grootste gedeelte bestond uit mensen die nog een lopende procedure hebben en bij wie dus geen sprake is van uitgeprocedeerd of afgewezen zijn en dat dat precies één van de redenen is dat ze in protest zijn gekomen. Dat het beeld van afgewezen asielzoekers niet klopt, wordt bevestigd door onze eigen gesprekken met de vluchtelingen in DC Rotterdam: verreweg het grootste gedeelte van de mensen in detentie die wij spreken is nog in afwachting van een rechterlijke uitspraak.
In het zesde punt stelt Teeven het volgende: “In het DCR werken ambtenaren die proberen mensen weer op de been te krijgen.” Dat klinkt humaan en zorgzaam, maar zou de functie van een bewaarder in een detentiecentrum werkelijk omschreven kunnen worden met ‘het weer op de been krijgen van mensen’? Weten we niet allemaal dat de functie van een bewaarder een hele andere is dan die hier gesteld wordt?
Aan het einde van de inleiding zegt Teeven dat hij zich na de bewuste uitzending van Nieuwsuur door het detentiecentrum Rotterdam heeft laten informeren over de gebeurtenissen. Als dat inderdaad zo gegaan is, zou dat hoogst kwalijk zijn. Want dat zou dan inhouden dat de staatssecretaris, hoewel eindverantwoordelijk, op geen enkel moment in de aanloop naar de escalatie m.b.t. meneer Bah, volledig geïnformeerd én betrokken bij de besluitvorming was, maar pas achteraf om informatie heeft gevraagd.
De verzwegen afspraak over plaatsing
In Ad. 1 verklaart Teeven het volgende: “Op 15 mei 2013 is de heer Bah vanwege voedsel- en vochtweigering overgebracht van het LAA naar het Justitieel Medisch Centrum te Scheveningen (hierna JMC). In het JMC is de heer Bah medisch onderzocht. Op 17 mei 2013 werd de medische toestand dermate goed bevonden, dat hij werd overgebracht van het JMC naar het DCR te Rotterdam.” Zo geformuleerd, lijkt het alsof de toestand van meneer Bah eerst verbeterde en dat hij om die reden naar het detentiecentrum Rotterdam kon worden gebracht. Maar uit de verklaringen van meneer Bah blijkt dat er een totaal ander causaal verband ligt: Meneer Bah was in Vught in dorststaking gegaan om te protesteren tegen zijn plaatsing op een beheersafdeling. In het JMC was meneer Bah toegezegd dat hij overgeplaatst zou worden naar een reguliere afdeling in detentiecentrum Rotterdam. Hierop schortte hij zijn honger- en dorststaking op en daardoor verbeterde zijn toestand.
De staatssecretaris laat deze afspraak volkomen buiten beschouwing als hij later in dezelfde Ad. 1 de volgende situatie schetst: “De heer Bah heeft aangegeven op een reguliere afdeling te willen worden geplaatst. Mede gelet op de feiten die reeds bij binnenkomst bekend waren, lag dit niet in de rede.”
Heeft de DJI de staatssecretaris onvolledig geïnformeerd? Of geeft Teeven de Tweede Kamer hier van een onjuiste voorstelling van zaken? Als ik een Kamerlid zou zijn, dan zou ik daar op doorvragen.
Teeven vervolgt met “Gelet op zijn historie als beheersproblematische gedetineerde in verscheidene (strafrechtelijke) inrichtingen van DJI, is besloten om de heer Bah na binnenkomst in het DCR op een zogeheten beheersafdeling te plaatsen.” In deze ene zin gebeurt heel veel.
Niet alleen omdat de eerdere toezegging tot plaatsing op een reguliere afdeling achterwege wordt gelaten – dan zouden we immers moeten concluderen dat de DJI zich simpelweg niet aan de afspraak heeft gehouden – maar ook omdat meneer Bah vanaf dit moment door de woordkeuze ineens in een ander daglicht wordt gesteld. In plaats van asielzoeker is meneer Bah nu ineens ‘gedetineerde’, en nog een beheersproblematische ook. De vermelding van ‘strafrechtelijk’ tussen haakjes is niet alleen volkomen irrelevant, maar draagt ook bij aan de publieke criminalisering van meneer Bah.
Criminalisering van vluchtelingen is een tactiek die veelvuldig gebruikt wordt binnen de politieke rechtvaardigingspogingen van het asielbeleid. We horen dat in de woorden ‘vreemdeling’ of ‘illegaal’ en in bijvoorbeeld de opmerking van een VVD Tweede Kamerlid dat de hongerstakers de overheid ‘in gijzeling nemen’. We zien dat in middelen zoals de dagelijkse meldplicht van vluchtelingen buiten detentie middels elektronische vingerafdrukregistratie of in de omgekeerde bewijslast die de IND oplegt.
Het criminaliseren van de ander is een effectief middel om verregaande repressiemaatregelen die normaliter nooit geaccepteerd zouden worden, in de ogen van de publieke opinie ‘streng maar rechtvaardig’ – en derhalve gerechtvaardigd – te doen lijken.
Nog steeds in dezelfde Ad 1. lezen we dan “Een beheersafdeling kent dezelfde verblijfsruimten en voorzieningen als een reguliere afdeling. Ingeslotenen op de beheersafdeling verblijven op een eenpersoonscel en kunnen deelnemen aan de gebruikelijke activiteiten, zoals luchten, recreëren en naar de bibliotheek gaan.” Het bijzonder strenge regime van een beheersafdeling, dat wel degelijk verschilt van een reguliere afdeling, wordt hier gebagatelliseerd. Vluchtelingen die op een beheersafdeling geplaatst zijn, mogen inderdaad ook luchten. Maar dan wel in een kooi en alleen.
Op de beschrijving van mw. Bonsen over de sobere meubilering van de cel en het permanente cameratoezicht gaat Teeven niet in, daarbij voorbijgaand aan het feit dat permanente camerabewaking praktisch inhoudt dat het licht in een afzonderingscel continu brandt en bijzonder fel is.
Bovendien creëert Teeven een vreemde paradox als hij vervolgens stelt dat meneer Bah, gezien eerdere ervaringen, niet op een reguliere afdeling geplaatst kon worden. Is een beheersafdeling nu vergelijkbaar met een reguliere afdeling – met dezelfde faciliteiten en activiteiten – of is het nu toch een heel andere afdeling, met een apart regime? Of is het vergelijkbaar of niet, al naar gelang het uitkomt?
Zij die ooit 1984 van George Orwell hebben gelezen, zullen dit feilloos herkennen als ‘dubbeldunk’. Bij dubbeldunk worden twee situaties die elkaar vanwege hun aard uitsluiten tegelijkertijd als ‘waar’ naar voren gebracht. Teeven presenteert als waarheid dat de beheersafdeling praktisch gelijk is aan een reguliere afdeling, maar stelt tegelijkertijd dat meneer Bah om verschillende redenen wel op een duidelijk anderssoortige beheersafdeling moest worden geplaatst.
In de besluitvormingsmomenten om meneer Bah op een beheersafdeling dan wel isoleercel te plaatsen refereert de staatssecretaris een aantal keer aan ‘de historie van meneer Bah’ en ‘feiten die reeds bij binnenkomst bekend waren’ en concludeert op grond daarvan dat meneer Bah op de juiste gronden in afzondering is geplaatst. Over die historie en de betreffende feiten laat Teeven de Kamerleden echter in het duister tasten. Concrete voorbeelden die de toetsing van een dergelijke conclusie mogelijk zouden maken worden niet gegeven.
Al met al geeft de staatssecretaris wel een stellige conclusie, maar vrijwel geen argumenten om die conclusie mee te onderbouwen.
Mishandeling
Ad 2 betreft de mishandeling van meneer Bah door het IBT. Laten we eerst kort een blik werpen op de naam: het Interne Bijstandsteam. Dit suggereert dat het team ‘bijstand verleent‘, hetgeen toch wel een merkwaardige omschrijving is van een team waarvan de functie duidelijk aan geweldstoepassing is gerelateerd. Teeven bevestigt dit als hij stelt dat het IBT zo nodig fysieke dwang toepast als de medewerkers er niet meer in slagen om een situatie met de gebruikelijke middelen beheersbaar te houden. Kortom: als het IBT wordt ingezet, is het stadium van praten al voorbij. Als de vraag of de situatie anders dan met fysieke dwang opgelost kan worden met ‘ja’ beantwoord kan worden en deze vraag inderdaad een inzetcriterium is zoals Teeven dat in Ad. 2 stelt, dan zou het IBT niet ingezet hoeven worden.
Ook hier refereert de bewindsman aan herhaald gewelddadig gedrag en aan een ‘zeer dreigende houding’ als grond voor het ingrijpen van het IBT. Er blijkt echter niet uit zijn brief dat dit in het specifieke geval van meneer Bah ook het geval was. Het is dan ook zeer de vraag in hoeverre daar sprake van was: meneer Bah was op het moment dat het IBT werd ingezet in de eerste herstelfase van een dorststaking die hem al in kritieke toestand had gebracht en volgens de observaties van de arts was hij nauwelijks in staat om te lopen.
Teeven maakt in zijn antwoord in Ad. 2 herhaaldelijk gebruik van minimaliserend taalgebruik, zoals in de termen ‘proportioneel’, ‘de-escalerend’, ‘licht verzet’ en ‘korte periode’. Dit staat echter in schril contrast met de verwondingen die door de arts bij meneer Bah zijn geconstateerd, zoals meerdere blauwe plekken, bulten en een snee op het hoofd.
Om maar even een relativerend kader aan te geven: als dergelijke verwondingen geconstateerd zouden worden bij een dienstdoend agent of bewindsman, dan zou er wel degelijk ‘ernstige mishandeling’ ten laste worden gelegd.
Minimalisering en bagatellisering worden ingezet als feiten niet ontkend kunnen worden en uiten zich middels subtiele woordkeuze, waardoor de ernst van de feiten impliciet ontkend wordt. De minder kritische vragensteller krijgt het gevoel dat hij serieus genomen wordt, maar tegelijkertijd ontneemt het hem de mogelijkheid om verandering te eisen – de feiten zouden immers niet ernstig zijn.
Mw Bonsen stelt in het interview dat meneer Bah ontkleed is door het IBT en naakt op de grond heeft gelegen.
De staatssecretaris bevestigt dit in zijn brief, maar minimaliseert dat door te stellen dat het slechts om ‘een zeer korte periode’ ging. Het kwalijke van dit gebeuren zit echter niet in de tijdsduur, maar in het feit dat het gebeurd is.
Volgens het verslag van het IBT is er van slaan, schoppen of het gebruik van wapenstokken geen sprake geweest. Meerdere blauwe plekken op de rug vertellen echter een ander verhaal: je krijgt geen blauwe plekken op je rug als je ‘slechts’ gefixeerd wordt – daar hou je hoogstens een blauwe plek op je bovenarm aan over.
De staatssecretaris suggereert hier dat de gebeurtenissen niet plaats hebben gevonden, omdat er in het rapport geen sprake van is geweest. Dat wil echter geenszins zeggen dat het ook niet gebeurd is – ik hoef hier alleen maar te refereren aan de constateringen van de Nationale Ombudsman over veelvuldig gebruik van isoleercellen in vreemdelingendetentie en het gebrek aan registratie daarvan.
Tenslotte stelt Teeven in Ad. 2 dat niet vastgesteld is dat meneer Bah blauwe plekken zou hebben, omdat hij het onderzoek van de medische staf in dienst van de DJI zelf geweigerd heeft. Het flagrante bewijs van mishandeling wordt hiermee impliciet in twijfel getrokken. Maar of de medische staf van de DJI de blauwe plekken heeft kunnen zien of niet, doet er niet toe: de onafhankelijk arts heeft ze duidelijk geconstateerd.
De staatssecretaris beëindigt Ad. 2 als volgt: “Op basis van de mij beschikbare informatie, ben ik tot de conclusie gekomen dat de procedures correct zijn toegepast en dat geen sprake was van disproportioneel geweld.”
Allereerst valt het op dat Teeven een slag om de arm houdt, voor het geval er later, na een eventueel onderzoek, toch andere informatie beschikbaar zou komen; hij zou dan niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor zijn conclusie op dit moment.
Zijn conclusie dat er geen disproportioneel geweld zou zijn gebruikt is bijzonder zorgwekkend. Bij de eerste mishandeling is meneer Bah is er door het IBT, waarvan een eenheid uit vijf of tien mensen bestaat, dermate geweld gebruikt dat hij daar veelvuldige blauwe plekken op de rug aan heeft overgehouden. Na de tweede mishandeling, een dag later door één van de bewaarders terwijl meneer Bah nog steeds fysiek bijzonder verzwakt was, werd door de arts behalve de blauwe plekken ook een bult en een snijwond geconstateerd. Als Teeven aangeeft dat de procedures correct zijn toegepast en dat dit geweld niet disproportioneel was, dan betekent dat dat dit geweld de normale gang van zaken is in de Nederlandse detentiecentra.
Onbedoeld geeft de staatssecretaris hiermee een helder beeld van de behandeling binnen de vreemdelingendetentie, een beeld dat bevestigd wordt door de vele getuigenissen van zowel mensen die zich nu in detentie bevinden als van mensen die voorheen in detentie hebben gezeten.
Marteling
Hoewel Teeven het woord ‘slaapdeprivatie’ vermijdt in zijn antwoord in Ad. 3, blijkt uit dezelfde tekst dat slaapdeprivatie wel degelijk wordt ingezet. In eerste instantie gaat hij in op ‘observatie’, hetgeen niet hetzelfde is als slaapdeprivatie. Hiermee poogt hij de aandacht over te brengen op een ander onderwerp. Laten we beide zaken helder omschrijven: bij observatie wordt iemand in een afzonderingscel geplaatst met permanente camerabewaking. Om deze camerabewaking mogelijk te maken is de cel ontdaan van meubilair en brandt het licht dag en nacht. Bij slaapdeprivatie wordt iemand – zoals de staatssecretaris dat zelf ook vermeldt – om de één, twee of vier uur ‘geobserveerd’. Dit is kennelijk een andere vorm van observatie dan middels camerabewaking. Teeven stelt hier dat in de meeste gevallen iemand niet wakker hoeft te worden gemaakt (in andere gevallen dus wel?). Maar van een bewaker die een luik openklapt, een zware metalen deur van het slot haalt, open gooit en bij je matras komt staan, worden de meeste mensen wel wakker. Zeker als iemand door de frequentie van de ‘observaties’ het stadium van diepe slaap niet kan bereiken.
Slaapdeprivatie wordt dus wel degelijk ingezet. Slaapdeprivatie is een erkende martelmethode en dus al een wantoestand op zich.
Aan het einde van deze korte uitleg waarin de staatssecretaris eigenlijk alleen maar de inzet van deze methode bevestigt, geeft hij aan dat er ‘in het belang van de gedetineerde zelf wordt gehandeld’. Dit wordt ten stelligste tegengesproken door de getuigenissen die ons ter ore komen, waarbij slaapdeprivatie werd ingezet in de eerste week van hongerstakingen, tegen expliciet medisch advies in of in het geval van PTSS met slaapstoornis. Hoe slaapdeprivatie in deze gevallen in het belang van de gedetineerden kan zijn is volstrekt onduidelijk en dat reduceert de uitspraak van de staatssecretaris tot holle retoriek.
In Ad. 3 geeft Teeven, bijna tussen neus en lippen door, nog andere bijzonder zorgwekkende informatie, namelijk dat zwangerschap een indicatie is om in observatie te worden geplaatst. In de wetenschap dat plaatsing in een observatiecel inhoudt dat men 23 uur per dag opgesloten zit in een ruimte met alleen een matras en een toilet en in volkomen sociale afzondering, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat onaanvaardbare en volstrekt onnodige schade wordt aangericht aan zowel de aanstaande moeder als haar nog ongeboren kind.
Hongerstakers in de isoleercel
In antwoord op de stelling van mw. Bonsen dat er veelvuldig hongerstakers in afzondering zijn geplaatst, geeft de staatssecretaris in Ad. 4 pertinent onjuiste informatie.
Hij gaat zelfs zover dat hij verklaart dat er feitelijk niemand in reactie op een honger- of dorststaking in een isoleercel is geplaatst, omdat plaatsing op een beheers- of afzonderingsafdeling (merkt u hoe het woord isoleercel steeds zorgvuldig vermeden wordt in de brief?) vanwege een dreigende houding of zelfs op eigen verzoek is geweest.
Dat de staatssecretaris hier onjuist geïnformeerd is dan wel zelf onjuiste informatie verstrekt aan de leden van de Tweede Kamer blijkt duidelijk uit de hoeveelheid getuigenissen over plaatsingen waarbij door de medewerkers duidelijk werd aangegeven dat deze direct gerelateerd waren aan de honger- of dorststakingen. Ook uit verhalen van eerder in detentie geplaatste personen blijkt dat een weigering om te eten of te drinken vrijwel altijd een reden tot plaatsing in afzondering is.
Was het politieke klimaat een aantal decennia terug nog zo dat bij een ontkenning tenminste een argumentatie aangevoerd diende te worden, tegenwoordig lijkt het er op dat met een stellige ontkenning al genoegen wordt genomen. Hoe machtiger de instantie of bewindspersoon zich voelt, hoe minder argumenten er gegeven worden. “Wij herkennen ons totaal niet in het gegeven beeld”, zonder verdere uitleg, is hier een sprekend voorbeeld van.
Obstructie van medische hulp
Mevrouw Bonsen werd in staat gesteld haar werkzaamheden op een goede wijze te verrichten, stelt de staatssecretaris in Ad. 5. Hij baseert dit op de argumenten dat zij uiteindelijk wel toegang heeft gekregen tot haar patiënten en hun medisch dossier. Maar net als in Ad. 1 wordt ook hier cruciale informatie achterwege gelaten, namelijk het feit dat het vijf volle dagen en een interventie van de advocaat heeft gekost alvorens mw. Bonsen daadwerkelijk tot de eerste patiënt werd toegelaten, ondanks diverse expliciete verzoeken van haar zijde alsmede van die van de honger- en dorststakers.
Iedereen die zich in vreemdelingendetentie bevindt, heeft recht op een arts naar eigen keuze. Dat is tijdens het kort geding van maandag 13 mei herhaaldelijk bevestigd door de landsadvocaat. Maar al tijdens de onderhandelingsgesprekken over de modus operandi werden hier allerlei criteria aan toegevoegd. Een simpel verzoek zou niet meer voldoende zijn, ook niet als dit telefonisch was, ook niet als dit telefoongesprek opgenomen en dus aantoonbaar zou zijn. Het verzoek zou volgens een op dat moment nog niet bestaand protocol ingediend moeten worden bij de directie van het detentiecentrum of bij de medische staf. In de dagen die daarop volgden werden er nog meer voorwaarden aan verbonden: het verzoek diende schriftelijk te zijn, dagelijks te worden herhaald en tegelijkertijd aan de advocaat kenbaar te worden gemaakt.
Door te verklaren dat mw. Bonsen in staat is gesteld haar werkzaamheden naar behoren te verrichten schetst Teeven hier een geruststellende papieren werkelijkheid, terwijl de praktijk, overvloedig gedocumenteerd door verslagen op verschillende websites en middels persberichten, hier sterk van afwijkt.
Bij de uitleg over de spreekkamer waar de privacy van de patiënt niet gegarandeerd kon worden, valt de staatssecretaris terug op de tactiek van het afleiden van de aandacht. In zijn tekst doet hij het voorkomen alsof mw. Bonsen gesuggereerd zou hebben dat het personeel de handelingen van de arts voortdurend observeert. Maar het bezwaar van mw. Bonsen betrof de mogelijkheid tot observatie vanwege de glazen ruiten en het daaruit voortvloeiende gebrek aan privacy. Deze inbreuk op de privacy wordt afgedaan met de redenatie dat dit ‘in het belang van de veiligheid is’.
Het ‘voor uw eigen veiligheid’-argument wordt te pas en te onpas gebruikt, met name waar het schendingen van de privacy betreft. Camera’s, controles, identificaties, dossieropbouw, drone-vluchten: alles is voor onze veiligheid. In de publieke opinie is dit een onweerlegbaar argument; wie wil er nu niet veilig zijn? Hierbij wordt voorbij gegaan aan het feit dat juist deze maatregelen onbewust een toenemend gevoel van onveiligheid creëren en daarmee voedingsbodem zijn voor hun eigen instandhouding.
Teeven gaat niet in op de feiten dat mw. Bonsen bij haar bezoek aan de patiënt geen onmiddellijke toegang kreeg tot het dossier en niet de beschikking kreeg over een weegschaal, terwijl dit bij een consult voor een dorststaker essentieel is.
Commercieel belang
Vol overtuiging stelt de staatssecretaris in Ad. 6 dat er ‘geen sprake is van een commerciële instelling’. Toch wordt het consortium DC16 door een privaat-publieke constructie gerund. Deelnemers van deze constructie, die ook voor de komende jaren het beheer van detentiecentrum Rotterdam in handen hebben, zijn EGM Architecten, Strukton, Ballast Nedam, Smits van Burgst en ISS Facility Services: geen publieke instanties, maar alle vijf private ondernemingen.
Volgens Teeven zelf wordt de helft van het personeel geleverd door G4S, een beursgenoteerde multinational met wereldwijd meer dan 620.000 werknemers. Het bedrijf boekte in 2012 een winst van ruim 590 miljoen euro.
In Ad. 6 verzekert de bewindsman dat het G4S medewerkers ‘dezelfde training en opleiding krijgen’ en dat zij ‘dezelfde bevoegdheden hebben’. In zijn tekst laat Teeven zich helaas niet uit over wie dan de werkgever van de andere helft van het personeel is.
Maar als zij allen dezelfde opleiding krijgen, geeft dat nogal te denken: een basisberoepsopleiding bewaarder duurt welgeteld 43 dagen en de cursist gaat naast zijn of haar opleiding onmiddellijk aan het werk. In hoeverre zijn dan de ‘correcte procedures’ en de ‘grote zorgvuldigheid’ waar Teeven herhaaldelijk van spreekt gewaarborgd?
Conclusie
Op basis van de informatie die beschikbaar is gekomen en publiekelijk is gemaakt sinds 6 mei, naast de brief d.d. 21 mei van staatssecretaris Teeven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, kan ik niet anders concluderen dan dat de Kamer onvolledig en onjuist geïnformeerd is over de gebeurtenissen in de detentiecentra Schiphol en Rotterdam, de honger- en dorststakers aldaar en de behandeling van meneer Bah in het bijzonder..
Gezien de herkenbare tactieken de Teeven in zijn brief aan de Tweede Kamer gebruikt, zoals opzettelijke criminalisering, herformulering, minimalisering en zelfs directe ontkenning van aantoonbare feiten is het maar de vraag of dit onopzettelijk gebeurt.
In solidariteit. Het is ons gezamenlijk lijden en onze gezamenlijke strijd.
Utrecht, 16 mei 2013.
Ik, E.D. Samshuijzen, geboren op 26 augustus 1966, verklaar bij deze dat ik vanaf donderdag 16 mei 2013 01:00u weiger om voedsel en vocht tot me te nemen. Ik zal dit tenminste gedurende 45 uur blijven weigeren.
Ik doe dit om mijn protest kracht bij te zetten. Mijn protest richt zich tegen het vluchtelingenbeleid, maar ook tegen de oorzakelijke factoren van het vluchtelingenbeleid: kapitalisme en verregaande vervreemding van menselijke waarden.
In Nederland en over de hele wereld worden vluchtelingen systematisch kapot gemaakt.
Ik wil dat mensen in Nederland in gaan zien dat dit beleid een fascistoïde basis heeft en dat de vervolgingen, de concentratiekampen en de holocaust zich aan het herhalen zijn – weliswaar in een gemoderniseerde, minder zichtbare en geïnstitutionaliseerde vorm, maar op grotere schaal dan ooit tevoren in de geschiedenis.
Ik wil dat de media zijn verantwoordelijkheid neemt en eerlijk gaat berichten over de feiten van dit vluchtelingenbeleid.
Het interesseert me niet of de politiek deze voedsel- en vochtweigering al dan niet oppikt als een ‘signaal’. Ik wil ook geen uitleg geven aan politici of een discussie hierover aangaan met politici. De politiek is al lang op de hoogte van de afzichtelijke consequenties van de door haar zelf geformuleerde wetten, net zoals de politiek ook al lang weet welke veranderingen ze zou moeten doorvoeren.
Mijn protest richt zich niet op verbetering van de omstandigheden binnen het vluchtelingenbeleid, maar op het politieke en economische beleid zelf, dat middels kapitalistische structuren verdeeldheid, oorlog en machtsmisbruik veroorzaakt en vervolgens de slachtoffers daarvan opjaagt, uitsluit en doelmatig kapot maakt.
Ik roep eenieder op, zich te informeren over de praktijken van dit vluchtelingenbeleid, daar zijn persoonlijke verantwoordelijkheid voor te nemen en middels woord en daad hiertegen in verzet te komen.
Ieder mens, waar dan ook geboren en waar dan ook levend, heeft recht op vrijheid, autonomie en de mogelijkheid tot vervulling van zijn fysieke, mentale, emotionele en spirituele levensbehoeften. Ieder mens, waar dan ook geboren en waar dan ook levend, heeft de verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor anderen.
Ik verklaar bij deze dat ik de beslissing om voedsel en vocht te weigeren weloverwogen en uit vrije wil heb genomen en dat ik mij heb laten informeren over de invloed die deze voedsel- en vochtweigering op mijn gezondheid kan hebben.
Aldus verklaard,
Dhjana – E.D. Samshuijzen
Grote hongerstaking in grensgevangenis Schiphol
Tijdens de eerste stop van de solidariteitstour die vanuit het No Border Netwerk werd gehouden op 5 mei, bevrijdingsdag, is er telefonisch contact geweest met de opgesloten migranten in de nieuwe grensgevangenis op Schiphol-West. Van verschillende gevangenen vernamen we dat 20 tot 26 mensen in hongerstaking zijn. Hun eis is eenvoudig maar voor de Nederlandse autoriteiten niet zo vanzelfsprekend als het zou behoren te zijn: vrijheid. Onder de gevangenen die we achter de ramen zagen, waren veel vrouwen met kinderen. De hongerstakers zijn op 1 mei begonnen met hun hongerstaking. Vanaf 5 uur 's middags tot de volgende morgen 8 uur worden de hongerstakers voor straf, maar zogenaamd voor hun eigen veiligheid, in isoleercellen opgesloten. Onbekend is nog hoe daar de omstandigheden zijn in die uren. Terwijl Rutte op 5 mei het bevrijdingsvuur ontsteekt in Utrecht, brandt in de harten van de gevangenzittende vluchtelingen juist dat verlangen dat Ruttes regering en alle regeringen daarvoor steeds volledig negeren: het verlangen naar vrijheid. Mensen van de werkgroep Deportatieverzet gaan contact onderhouden met de gevangenen die contact hebben gezocht, om ervoor zorg te dragen dat dit niet ongehoord en ongezien voorbijgaat. De werkgroep Deportatieverzet en het No Border Netwerk onderschrijven en ondersteunen de eis van de gevangenen volledig: vrijheid. Sluiting en sloop van alle (grens)gevangenissen. Vrijheid van beweging en recht op bestaan voor een ieder. Tijdens de solidariteitstour, waaraan ook vluchtelingen van de Amsterdamse Vluchtkerk en het Haagse Vluchthuis deelnamen, zijn we langs drie grensgevangenissen geweest. Overal was van binnenuit de roep om vrijheid te horen. ?Freedom! Freedom!? scandeerden de gevangenen. In Rotterdam werden de opstandige gevangenen in hun cel gedreven. Hoe lang nog blijft de regering vasthouden aan het onzinnige idee dat vluchtelingen opgesloten moeten worden?! Hoe lang nog wordt hun recht op bestaan ontkend? Hoeveel meer doden moeten er nog vallen in de Europese deportatiemachine? deportatieverzet.nl no-border.nl
Eerste beelden Solidariteitstour 2013
Vandaag vierde ik geen bevrijdingsdag. Hoe kan ik, als er meer dan 2000 mensen opgesloten zitten in detentiecentra, niet omdat ze iets strafbaars hebben gedaan, maar enkel en alleen omdat ze ‘illegaal’ verklaard zijn? Wat is mijn vrijheid dan waard?
Het beeld van zwaaiende kleine kindjes achter de ramen van detentiecentrum Schiphol ontneemt me iedere lust tot feestvieren – of het zou dansen op de smeulende resten van een IND kantoor moeten zijn.
Het afgelopen jaar heeft mijn blik op de wereld definitief veranderd.
Ik kan geen vrachtwagen meer zien, zonder de beelden te zien van vluchtelingen die duizenden kilometers verder vluchten terwijl ze zich vastklampen aan een rek onder de aanhanger.
Ik kan geen vliegtuig meer horen zonder me af te vragen of er op dat moment iemand in zit die gedeporteerd wordt.
Ik kan geen stoïcijns kijkende marechausseeër meer zien zonder me af te vragen of hij ook weleens een huilend kind in een vliegtuig heeft gedreigd met handboeien en ducttape.
Tijdens de demonstraties van vandaag kwamen veel telefoontjes binnen van opgesloten vluchtelingen, allemaal met dezelfde boodschap: Laat dit stoppen. We worden kapot gemaakt hier binnen.
Eerste beelden hier, er zullen er meer volgen: